• mo·no·meer
  • met het voorvoegsel mono- met het achtervoegsel -meer
enkelvoud meervoud
naamwoord monomeer monomeren
verkleinwoord monomeertje monomeertjes

het monomeero

  1. (scheikunde) een enkelvoudige bouwsteen waaruit een polymeerketen opgebouwd is
    • Niet-gereageerde monomeren kunnen nog aanwezig zijn in het polymerisatieproduct en voor toxiciteit zorgen.