monogamie
- mo·no·ga·mie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | monogamie | |
verkleinwoord |
de monogamie v
- het samenleven of getrouwd zijn met één persoon
- Thomas bevestigt dat de schroom afneemt. Tegenover collega’s, vrienden en al zeker familie zwijgt hij zedig over zijn Tinder-ervaringen. ‘Het zijn hun zaken niet. Waardoor ik een soort van dubbelleven leid, al klinkt dat zwaarwichtiger dan ik het bedoel. Mijn ouders zouden het wellicht niet begrijpen, en mijn vriendenkring heeft andere ethische opvattingen, die geen enkele seksuele revolutie kapot lijkt te krijgen: vast lief, monogamie, kinderen, stabiliteit. Niet dat ze mijn gedrag afkeuren, maar af en toe vang ik toch geruchten op van wat ze echt denken.’ [3]
- Monogaam zijn in een relatie kost zoveel inspanning, dat het niet natuurlijk kan zijn. Dat beweert Scarlett Johansson in een interview met de Amerikaanse Playboy. [4]
- Het woord monogamie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "monogamie" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ monogamie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard MAANDAG 14 AUGUSTUS 2017
- ↑ Tubantia 15-02-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be