• mo·no·foon
  • met het voorvoegsel mono- en met het achtervoegsel -foon
enkelvoud meervoud
naamwoord monofoon monofonen
verkleinwoord monofoontje monofoontjes

de monofoonm

  1. monofone ringtone
stellend
onverbogen monofoon
verbogen monofone

monofoon

  1. (muziek) in staat slechts één toon tegelijk voort te brengen
83 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be