monochroom
- Geluid: monochroom (hulp, bestand)
- mo·no·chroom
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘eenkleurig’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- met het voorvoegsel mono- en met het achtervoegsel -chroom
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | monochroom | monochromer | monochroomst |
verbogen | monochrome | monochromere | monochroomste |
partitief | monochrooms | monochromers | - |
monochroom
- in één kleur, eenkleurig
- Het woord monochroom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "monochroom" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "monochroom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be