• mom·pe·lend
vervoeging van: mompelen
verbogen vorm: mompelende

mompelend

  1. onvoltooid deelwoord van mompelen
stellend
onverbogen mompelend
verbogen mompelende
partitief mompelends

mompelend

  1. zacht, onduidelijk, binnensmonds pratend
    • "Robin kijkt op ons neer en zal moeten lachen, denkend aan die keer dat ik hem voor het eerst ontmoette en zo onder de indruk was dat ik me als een mompelende idioot gedroeg." [1] 
    • Het uiterlijk van deze fiets komt grotendeels overeen met de beschrijving van de fiets waar de mompelende man op reed. [2]