mogendheid
- Geluid: mogendheid (hulp, bestand)
- mo·gend·heid
- In de betekenis van ‘natie’ voor het eerst aangetroffen in 1526 [1]
- Afgeleid van het onvoltooid deelwoord van mogen met het achtervoegsel -heid [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mogendheid | mogendheden |
verkleinwoord | mogendheidje | mogendheidjes |
de mogendheid v
- (politiek) een soevereine staat (die een dominante positie inneemt)
- Nederland was ooit een vrij belangrijke mogendheid, vanwege zijn koloniale rijk.
- handelsmogendheid, kernmogendheid, kernwapenmogendheid, supermogendheid, wereldmogendheid, zeemogendheid
- Het woord mogendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mogendheid" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mogendheid" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be