minzaam
- min·zaam
- via Middelnederlands minsam van Middelhoogduits minnesam, in de betekenis van ‘beminnelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1348; op te vatten als afgeleid van minnen ww met het achtervoegsel -zaam [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | minzaam | minzamer | minzaamst |
verbogen | minzame | minzamere | minzaamste |
partitief | minzaams | minzamers | - |
minzaam
- beleefd en vriendelijk tegen iemand die je minder acht dan jezelf
- Hij sprak op minzame manier met zijn knecht.
- Het woord minzaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "minzaam" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ minzaam op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "minzaam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be