• mid·dag·kerk
enkelvoud meervoud
naamwoord middagkerk middagkerken
verkleinwoord

de middagkerkv / m [1]

  1. (religie) kerkdienst gehouden in de middaguren
     Het werd zoo stil als in de middagkerk, temeer omdat het Spaarne Zondags bijna niet door groote schepen werd bevaren, er zelden of nooit een vroolijk 'brug omhoog!' weêrklonk.[2]
     Bij het kerkgangetje Zondagsmorgens, want Jaap ging 's middags, 'binnen-door' reeds mee naar de middagkerk, wanneer om kwart-over-negenen de reek de straat uitkwam, over de brug naar 't huis van Jan de Lapper, keek hij meestal naar de drukkerij-kant uit of waar de schepen met bedekte ruimen druilden of waar een schipper in zijn bonte boezeroen op-sloffen aan de walkant 'Sting'.[3]