Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • met in·be·grip van
Woordherkomst en -opbouw

Voorzetsel

met inbegrip van

  1. (formeel) en als deel daarvan ook, en bijbehorend
    • De woning met inbegrip van de schuur moet dinsdag zijn ontruimd. 
Schrijfwijzen

Gangbaarheid