inbegrip
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·be·grip
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van in en begrip [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inbegrip | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- met inbegrip van = inclusief
- Iedereen is uitgenodigd voor de diplomauitreiking met in begrip van familieleden, docenten en medecursisten.
Gangbaarheid
- Het woord inbegrip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "inbegrip" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ inbegrip op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be