mensenzoon
Niet te verwarren met: Mensenzoon |
- Geluid: mensenzoon (hulp, bestand)
- IPA: / ˈmɛnsə(n)ˌzon / (3 lettergrepen)
- men·sen·zoon
- samenstelling van mens zn en zoon zn met het invoegsel -en- , leenvertaling van Hebreeuws בֶּן אָדָם zn (ben adam) "mens, mensenkind, letterlijk: zoon van Adam, zoon van de mens"; gebruikt in de Bijbel, bijvoorbeeld in Numeri 23:19 en Ezechiël 2
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mensenzoon | mensenzonen mensenzoons |
verkleinwoord |
de mensenzoon m
- (religie) man die als sterfelijk persoon afstamt van Adam en Eva en dus belast is met de erfzonde
- ▸ ‘Christus, de mens bij uitstek, die niet de kastijding predikt, maar de mens eraan herinnert dat hij eigenlijk al uit het “land van Egypte” bevrijd is en dat er reden is om feest te vieren op Witte Donderdag, op Pasen, op Hemelvaartsdag en op Pinksteren - vier symbolische gestalten in de religie van het geheiligde lichaam dat de mens, elke mens, als mensenzoon niet bezit, maar is’ (…).[1]
- Het woord mensenzoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Piet RaesOver maat en mateloosheid : Jacques De Visscher en de zin van rituelen, symbolen en lijfelijkheid in: Streven., jrg. 68 nr. 8 (september 2001), Jan Koenot, Antwerpen, p. 703 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren