• men·sen·vriend
enkelvoud meervoud
naamwoord mensenvriend mensenvrienden
verkleinwoord mensenvriendje mensenvriendjes

de mensenvriendm [1]

  1. een mens die veel van mensen houdt
     De selectie van Mulder is daarmee rond. Kruipen in de huid van de bondscoach viel hem zwaar. Zuchtend besluit hij: "Dit is wel moeilijk. Ik ben criticus en hoor de selectie van de bondscoach te bekritiseren. Ik hoor die selectie niet zelf te maken. Daarvoor ben ik ook te veel een mensenvriend. Ik kan die spelers niet zomaar liquideren. Het liefst zou ik de afvallers een reisje Brazilië aanbieden om er toch bij te zijn."[2]
     "Hij was een echte mensenvriend en een toegewijd voorvechter van mensenrechten. Het werk dat hij heeft gedaan voor de Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissie bood inspiratie voor mensen in de hele wereld."[3]
  2. een (huis)dier dat veel van mensen houdt
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “"Kuijt heeft het gehad, een blamage"” (Donderdag 29 mei 2014, 09:40), NOS
  3.   Weblink bron “Desmond Tutu met respect herdacht: 'Hij laat een bevrijd Zuid-Afrika na'” (Zondag 26 december 2021, 11:52), NOS