• mee·wa·rig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord meewarigheid meewarigheden
verkleinwoord

de meewarigheidv

  1. het medelijden
     'Zijn jonge, op de politieacademie geschoolde stem, met net die vleug meewarigheid.[2]
     Obama heeft zich ontwikkeld tot de meest onthechte president die het land ooit heeft gekend. Het politieke spel in Washington beschouwt hij met meewarigheid. Veel vrienden heeft hij de afgelopen zes jaar niet gemaakt. Obama, zo luidt het vernietigende oordeel, houdt meer van zijn studeerkamer dan van zijn ambt. Hij leest liever dan dat hij zich als eerste politicus laat zien of gelden.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Democraten verliezen geloof in Obama” (8-10-2014), NOS