Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mees·mui·lend
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: meesmuilen
verbogen vorm: meesmuilende

meesmuilend

  1. onvoltooid deelwoord van meesmuilen
stellend
onverbogen meesmuilend
verbogen meesmuilende
partitief meesmuilends

Bijvoeglijk naamwoord

meesmuilend

  1. smalend lachend
    • Ook nog eens bevestigd door een meesmuilende ambtenaar: "Zij kunnen de hengels wel inpakken." Dat zijn onze bestuurders... Wat een enorme waardering voor hardwerkende docenten spreekt daar uit." [1] 
    • Met een rood hoofd draai ik me om en kijk in het meesmuilende gezicht van Collega. Collega is man en kinderloos ‘Voortaan gewoon je excelsheet al open hebben staan, dan schuif je de extra curriculaire activiteiten er zo onder’, geeft hij als tip. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen