• meer·vou·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord meervoudigheid meervoudigheden
verkleinwoord

de meervoudigheidv

  1. het bestaan uit meerdere elementen; de mate waarin iets of iemand uit meerdere elementen bestaat
     De hypothese komt voort uit een rigide samengestelde canon; met andere woorden, er is geen aandacht voor de meervoudigheid van collectief herinneren.[1]
     Het Ene zou geen opdeling, meervoudigheid of onderscheid bevatten -een goddelijke, onbegrensde oneindigheid dus.[2]
  1. Babette Hellemans
    “Cultuur” (2014), Amsterdam University Press  , ISBN 9789089646040
  2. Antonio Padilla
    “Fabeachtige getalen en waar ze te vinden” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026353512