• mar·te·lend
vervoeging van: martelen
verbogen vorm: martelende

martelend

  1. onvoltooid deelwoord van martelen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen martelend martelender martelendst
verbogen martelende martelendere martelendste
partitief martelends martelenders -

martelend

  1. opzettelijk heel erg gewelddadig en pijnlijk
    • De oudste Kever ter wereld overleefde martelende testritten, oorlogspuin, permanente roestaanvallen en een felle brand. Nu staat de auto nieuwer dan nieuw te glimmen in het Prototype Museum in Hamburg. [1] 
    • Ooit was Movies that Matter een activistisch geladen filmfestival over martelende regimes. [2] 
    • De rechtbank spreekt van een gruwelijke meedogenloze moord, die op bijna martelende manier is voltrokken. [3] 
    • Familieleden en vrienden dragen nog steeds het verlies en verkeren nog altijd in martelende onzekerheid over het precieze lot van hun dierbaren.' [4]