marketing
- mar·ke·ting
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afzetplan’ voor het eerst aangetroffen in 1960 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marketing | - |
verkleinwoord | - | - |
- (economie) het opstellen van plannen voor de vergroting of de handhaving van de afzet
- Marketing is een belangrijk begrip in de economie.
- ▸ 'Monsieur Point was erg goed in marketing. In die tijd lieten veel mensen zich vervoeren door een chauffeur. Hij beloofde de chauffeurs een gratis maaltijd als ze hun baas naar zijn restaurant zouden brengen', zegt Henriroux.[2]
|
|
1.
- Het woord marketing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "marketing" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "marketing" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
marketing
- onvoltooid deelwoord van market
marketing