Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·ri·nier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zeesoldaat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1665 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord marinier mariniers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de marinierm

  1. (beroep) (militair) lid van een militaire eenheid, vaak onderdeel van de marine, bestaande uit goed getrainde, gespecialiseerde infanteristen
    • Tijdens de oefening werden mariniers met landingsvaartuigen gedropt op de kust. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen