Maidenspeech Amma Asante
  • mai·den·speech
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘redenaarsdebuut’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • samenstelling uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maidenspeech maidenspeeches
verkleinwoord

de maidenspeechm

  1. de eerste rede die iemand uitspreekt na de ambtsaanvaarding
    • Van Goethem, die vandaag zijn maidenspeech geeft en naar eigen zeggen niet de minste zenuwen voelt, benadrukt voor alle duidelijkheid dat het om een ‘los en theoretisch maar niettemin interessant idee’ gaat. In de nabije toekomst wil hij ernstig nadenken over de praktische kant van de zaak. ‘De lat laag leggen en inboeten op kwaliteit is namelijk niet de oplossing’, zegt hij aan De Standaard.[3] 
    • Ze heeft er al zes jaar in de Eerste Kamer opzitten, dus een groentje is ze niet, maar toch houdt ze graag voor de zomer haar zogeheten maidenspeech. ,,Ik lig er niet wakker van, maar het zou zonde zijn als het debat niet doorgaat. Het doorslaande EU-monster is een van de redenen waarom ik in de politiek ben gegaan, daar wil ik het over hebben. Als het over het reces heengaat, zijn we zo twee maanden verder. Brussel staat ondertussen niet stil.’’ [4]