magnetiseren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mag·ne·ti·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse magnétiser (met het achtervoegsel -iseren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
magnetiseren |
magnetiseerde |
gemagnetiseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
magnetiseren overgankelijk [1]
- magnetisch maken
- (medisch) door magnetisme proberen te genezen
- een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op
Antoniemen
Afgeleide begrippen
- demagnetisatie, magnetisatie, magnetiseerbaar, magnetiseerder, magnetisering, magnetiseur, magnetiseuse
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord magnetiseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "magnetiseren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be