magnetiseur
- Geluid: magnetiseur (hulp, bestand)
- mag·ne·ti·seur
- Naamwoord van handeling van magnetiseren met het achtervoegsel -eur [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | magnetiseur | magnetiseurs |
verkleinwoord | magnetiseurtje | magnetiseurtjes |
de magnetiseur m
- (beroep) iemand die magnetiseert (genezer die d.m.v. handoplegging tracht anderen van hun kwalen te verlossen)
- mannelijke vorm van magnetiseuse
- Het woord magnetiseur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "magnetiseur" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ magnetiseur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be