• ma·chi·nist
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iem. die toezicht houdt op de machines’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van machine met het achtervoegsel -ist
enkelvoud meervoud
naamwoord machinist machinisten
verkleinwoord machinistje machinistjes

de machinistm

  1. (beroep) (spoorwegen) een bestuurder van een trein
     Zolang Johan naast me zat op het verborgen houten bankje helemaal voorin bij het hokje van de machinist kon ik me groothouden.[2]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]