• maag·kwaal
enkelvoud meervoud
naamwoord maagkwaal maagkwalen
verkleinwoord maagkwaaltje maagkwaaltjes

de maagkwaalv / m

  1. (medisch) een ziekte van de maag
    • Dat fascineerde Aristoteles, de filosoof die hier zijn laatste levensjaren doorbracht. Hij is zwemmend in het kolkende water verdronken, klinkt het. Andere overleveringen wijten zijn dood aan een prozaïscher oorzaak, een maagkwaal.[2] 
    • De rijst levert tegenwoordig niks meer op, alles is duur geworden, en ook de dichtstbijzijnde ‘posyandu’ is nu ver weg, minstens 5 kilometer. En voor een dokter moet je naar de stad. Dat kost minstens 15.000 rupiah, enkele reis: een dagloon in goede tijden. Dus leren zij leven met hun chronische maagkwaal, en trotseert Teewi een pijnlijke longaandoening.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant BART DIRKS 21 april 2012
  3. Volkskrant Michel Maas 6 juli 2009