Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Luva


  • lu·va
enkelvoud meervoud
naamwoord luva luva's
verkleinwoord - -

de luvav

  1. (persoon) (militair) (historisch) lid van de Luchtmacht Vrouwenafdeling, de vrouwenafdeling van de Nederlandse Koninklijke Luchtmacht van 1955 tot 1982
     Luchtmacht-korporaal Angelique van der Vin (36) is hier zojuist gebeten door een vis, een groen-geel-rode papegaaivis, zo'n grote knoepert met van die gemene tandjes. De leuke luva uit Leiderdorp heeft een verband om haar gebeten vinger en is nu zo ongeveer wel de ernstigst gewonde onder de honderdtwintig Nederlandse soldaten die al weer vier jaar deel uitmaken van de vredesmacht MFO, de Multinational Force and Observers in de snikhete Egyptische Sinaï-woestijn.[2]
  • Tot het eind van de 20e eeuw bestond er minder duidelijkheid over de schrijfwijze van afkortingen. De naam van de organisatie werd vaak geschreven als "LUVA" en de leden ervan aangeduid als "Luva".
  1. Boon, Ton den & Rudi Hendrickx
    (red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221; p. 2281 kol. 1
  2.   Weblink bron
    Jos van Noord
    In snikhete Sinaïwoestijn vechten onze Oranje Baretten tegen de verveling... De schatbewaarders van de vrede in: De Telegraaf  , jrg. (23 augustus 1986), Dagblad De Telegraaf, Amsterdam, p. 17 (T 15) kol. 1/2


luva

  1. handschoen


Naar frequentie 71.090
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   luva     luvan     luvor     luvorna  
genitief   luvas     luvans     luvors     luvornas  

luva g

  1. (hoofddeksel) muts