• lui·zen·ou·der
enkelvoud meervoud
naamwoord luizenouder luizenouders
verkleinwoord - -

de luizenouderm

  1. (onderwijs) vader of moeder die af en toe als vrijwilliger op de basisschool van hun kind helpen om na te gaan of kinderen last hebben van hoofdluis
     Op sommige scholen zijn dan ook speciale luizenouders actief die bijvoorbeeld iedereen na iedere vakantieperiode zullen controleren.[1]
     In een gymzaal zaten twee juffen en een meester. Nadat uitvoerig was stilgestaan bij de problematiek van het uitdelen bij verjaardagen (…) en het mij onbekende fenomeen van het huisbezoek (…) kwam het fenomeen luizenouder ter sprake: ‘We zoeken een enthousiaste vader of moeder die de klas van zijn of haar kind regelmatig wil controleren op hoofdluis. We hebben daar namelijk weer ontzettende last van.’[2]
  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    shana
    “Hoofdluis Symptomen” (27 mei 2015) op gezond.be
  2.   Weblink bron
    Micha Kat
    “Luizenvader” (14 oktober 1998) op nrc.nl