lucide
- lu·ci·de
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘helder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lucide | lucider | - |
verbogen | - | lucidere | - |
partitief | lucides | luciders | - |
lucide
- Het woord lucide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lucide" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "lucide" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk / vrouwelijk |
lucide | lucides |
lucide