Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • long·ca·pa·ci·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord longcapaciteit longcapaciteiten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de longcapaciteitv

  1. de maximale hoeveelheid lucht die men met een ademhaling kan in- of uitademen
     Ik heb nog maar vijftig procent van de normale longcapaciteit.[1]
     Normaal stopte in december 2015 met concerten geven, omdat Jolinks gezondheid - hij heeft verminderde longcapaciteit door astma - dat niet meer toeliet.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Standbeeld 'de mannen van Normaal' onthuld in Hummelo” (10-05-2018), NOS