• log·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord logheid
verkleinwoord

de logheidv

  1. het weinig wendbaar of flexibel zijn
    • Hij wist zijn stem in de soli dusdanig aan te passen dat hij over het koor heen zong, ook als hij niet de hoogste partij had. De grootte van het koor leek echter ook een zekere logheid met zich mee te brengen. [2] 
    • Start-ups zijn gewoon beter in transformatieve innovatie dan grote bedrijven, die zich meer kenmerken door logheid en focus op efficiency. Ik geloof niet zo dat kleine bedrijven in hun eentje alle sectoren zullen disrupten, maar ze houden de grotere bedrijven wel scherp”, zegt hij. [3] 
    • "Deze standaarden zijn al jaren bekend. Kleinere gemeenten als Venray en Emmen halen ook 100 procent. Dit zegt meer iets over de logheid van de Amsterdamse organisatie." [4] 
91 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]