• lijk·dra·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord lijkdrager lijkdragers
verkleinwoord

de lijkdragerm

  1. iemand die in dienst is van een begrafenisonderneming
    • Toen lijkdragers de kist in de grond wilden laten zakken, brak een van de kabels. De kist viel schuin naar beneden, op de bodem van het graf. De medewerkers van de begraafplaats wisten niet hoe snel ze zich uit de voeten moesten maken, de familie bleef sprakeloos achter. [2] 
    • De kist van paus Johannes Paulus - een eenvoudige kist in cypressenhout, enkel versierd met de letter M, een verwijzing naar de maagd Maria - wordt terug de Sint-Pietersbasiliek ingedragen door twaalf lijkdragers op de tonen van het Requiem Eternam. Dat gebeurt opnieuw onder luid applaus van de menigte op het Sint-Pietersplein. [3] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 27/11/2009 door jm Man valt uit doodskist
  3. De Standaard 08/04/2005 om 00:00 door kum, hrt Paus rust in crypte