• li·chaams·geur
enkelvoud meervoud
naamwoord lichaamsgeur lichaamsgeuren
verkleinwoord lichaamsgeurtje lichaamsgeurtjes

de lichaamsgeurm

  1. geur die bij een bepaald persoon hoort
     Muskusachtige deodorant gecombineerd met een zoetige lichaamsgeur drong mijn neusgaten binnen.[1]
     Die zaak ging over de vraag of iemand de toegang tot een bibliotheek kon worden geweigerd vanwege zijn penetrante lichaamsgeur. Er staat immers nergens in de wet dat zweetvoeten verboden zijn (de man onderstreepte dat nog eens door ook in de rechtszaal zijn schoenen uit te trekken). Desalniettemin veroordeelde de rechter de man, voor lokaalvredebreuk.[2]
  1. “Noorderlicht” (2021), de Crime Compagnie, ISBN 9789461094766
  2.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “ (04-10-2017), NOS