Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·chaams·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lichaamsbouw lichaamsbouwen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de lichaamsbouwm

  1. de specifieke anatomie van iemands lichaam
    • Zijn hele lichaamsbouw is zwaar en gedrongen te noemen. 
     De kokkinnen op de Hardangervidda waren krachtig geweest, zowel van lichaamsbouw als van karakter.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142