• li·bi·do
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geslachtsdrift’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1915 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord libido libido's
verkleinwoord libidootje libidootjes

het libidoo

  1. (medisch) (seksualiteit) geslachtsdrift
    • Er wordt gezegd dat eieren het libido verhogen. 
  2. (psychologie) In de jungiaanse psychoanalyse is libido geen fysische maar psychische energie
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]