• lexi·co·loog
enkelvoud meervoud
naamwoord lexicoloog lexicologen
verkleinwoord

de lexicoloogm

  1. (beroep) taalwetenschapper die woorden en woordgroepen bestudeert
    • De lexicoloog is dus, als ik het goed begrijp, ten minste tweemaal een zin tegengekomen met het woord 'moederneukend'. Bijvoorbeeld 'al moederneukend stak hij een sigaret op', of 'wat een moederneukende rotdag'. Ik probeer me het voor te stellen. [1] 
    • De Leidse hoogleraar Piet van Sterkenburg neemt een filosofischer standpunt in: ,,Ik ben al tevreden als ik aan een handjevol studenten mijn eigen enthousiasme voor het vak kan overdragen. Als ik die mensen vervolgens ook nog op een goede baan terecht zie komen, is dat mooi. Toch geeft hij zijn Amsterdamse collega op één punt gelijk: ,,Het papieren woordenboek is op zijn retour. Een goede lexicoloog moet ook met de computer kunnen werken. Dat moet ook een onderdeel van elke goede opleiding zijn. [2] 
80 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Diana van Dijk 8 augustus 1996 Actueel deelwoord: moederneukend
  2. NRC Marc van Oostendorp 30 september 1999 Het papier is op zijn retour
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be