• lep·to·soom
  • In de betekenis van ‘lichaamstype’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1939 [1]
  • afgeleid van het Griekse leptos (dun) met het achtervoegsel -soom [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen leptosoom leptosomer leptosoomst
verbogen leptosome leptosomere leptosoomste
partitief leptosooms leptosomers -

leptosoom

  1. met een langwerpig smal gelaat, een scherpe neus en een smalle lichaamsbouw
    • Zij was een leptosoom type. 
56 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[3]