Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lei·dek·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leidekker leidekkers
verkleinwoord leidekkertje leidekkertjes

Zelfstandig naamwoord

de leidekkerm

  1. (beroep) iemand die daken voorziet van leien al of niet met metalen zoals koper
    • De leidekkers hebben zich verenigd in een vereniging.[1] 
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen