legataris
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- le·ga·ta·ris
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Latijn[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | legataris | legatarissen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de legataris m
- (juridisch) iemand aan wie een legaat ontvangt
- ▸ De Koning Boudewijnstichting is aangesteld als algemeen legataris, wat inhoudt dat de stichting voorlopig eigenaar blijft van het pand. De plannen voor het mooie stuk vastgoed aan de Bondgenotenlaan, zijn nog onbekend.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord legataris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "legataris" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Ruben De Keyser“Spotgoedkope luxehandtassen voor goede doel” (26/04/2019), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be