Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ga·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voor echt verklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1818 [1]
  • afgeleid van het Franse légaliser (met het achtervoegsel -alis) met het achtervoegsel -iseren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
legaliseren
legaliseerde
gelegaliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

legaliseren

  1. overgankelijk (juridisch) de wet zodanig aanpassen dat iets niet langer een vergrijp is
    • Er wordt nu ook in Amerika overwogen cannabisproducten te legaliseren. 
  2. het voor echt verklaren door een bevoegde autoriteit van verklaringen, handtekeningen etc., apostilleren
    • De notaris legaliseert vervolgens jouw handtekening door te verklaren dat jij de handtekening in bijzijn van de notaris of medewerker hebt gezet 
  3. een bepaalde situatie wettig onderbouwen
     Hyperinflatie komt vaker voor in Zimbabwe. De laatste jaren nemen veel Zimbabwanen daarom ook al hun toevlucht tot buitenlandse munten om eten, brandstof en bijvoorbeeld medicijnen te kopen. Minister van Financiën Mthuli Ncube heeft aangegeven dat de Amerikaanse dollar voor tenminste vijf jaar ook echt wordt gelegaliseerd als te gebruiken munt.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen


Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen