Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • apos·til·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
apostilleren
apostilleerde
geapostilleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

apostilleren

  1. kanttekeningen maken bij, kanttekenen
  2. (juridisch) het voor echt verklaren door een bevoegde autoriteit van verklaringen, handtekeningen etc. (door het plaatsen van de nodige stempels etc.)
Vertalingen

Gangbaarheid