Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef·tijd·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leeftijdgenoot leeftijdgenoten
verkleinwoord leeftijdgenootje leeftijdgenootjes

Zelfstandig naamwoord

de leeftijdgenootm

  1. iemand die ongeveer even oud is
    • Grote verschillen zijn er niet bij verschillende stellingen waarover gediscussieerd wordt. De stelling dat jongeren niet wegtrekken uit de Tubbergse kernen. Roy de Witte (CDA): „Het is goed om te zien dat twee jongeren dit debat mogen voeren”, zegt hij, kijkend naar leeftijdgenoot Alexander Plegt. [2] 
    • Bij Jong Oranje zag Wijnaldum de ene na de andere leeftijdgenoot doorstromen naar het grote Oranje, maar zijn uitnodiging uit Zeist liet maar op zich wachten. [3] 
    • Bij meer alcohol dan een glas per dag loopt het risico verder op. Voor een doorsnee man geldt dat wanneer hij vanaf zijn veertigste veertien drankjes per week drinkt – in de Verenigde Staten een richtlijn voor een gezond leven – hij gemiddeld een kleine twee jaar eerder sterft dan een leeftijdgenoot die in het geheel geen alcohol gebruikt. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen