Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leb·ben
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lebben
lebde
gelebd
zwak -d volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

lebben

  1. inergatief (pejoratief) (verouderd) op een onzorgvuldige of gretige manier drinken
     Zoudt gij dispositie hebben,
    Om een weinigje te lebben
    Uit een flesch, vol keur van wijn,
    Die tot uwen dienst zal zijn; (…)
    [2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de lebbenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord leb
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord lebbe

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Abraham Nicolaas Pellecom geciteerd door Gerrit van Rijn
    “Nicolaas Beets. Deel 1.” (1910), J.M. Bredée, Rotterdam, p. 444