1. Zes laskaren in Londen (1936).
  • las·kaar
enkelvoud meervoud
naamwoord laskaar laskaren
verkleinwoord - -

de laskaarm

  1. (scheepvaart) (geschiedenis) matroos uit Brits-Indië
    • Wie is haar vader geweest, weet u dat? "Een of andere zeeman, een laskaar, geloof ik." [2]
11 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[3]