laskaar
- las·kaar
- van Engels lascar "zeeman of helper in het leger in India" dat via Portugees laschar "inlands soldaat in India", Hindi लश्कर (lashkar), Urdu لشکر (lashkar) teruggaat op Perzisch لشکر (lashkar) "leger"; dit laatste woord komt vermoedelijk uit het Middelperzisch en is dan cognaat met Arabisch عَسْكَر ('askar) [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laskaar | laskaren |
verkleinwoord | - | - |
de laskaar m
- (scheepvaart) (geschiedenis) matroos uit Brits-Indië
- Wie is haar vader geweest, weet u dat? "Een of andere zeeman, een laskaar, geloof ik." [2]
- Het woord 'laskaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laskaar" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ laskaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Christie, A."Doem der verdenking" in: De Waarheid jrg. 31 nr. 250 (24 augustus 1971); p. 2 kol. 1; geraadpleegd 2019-11-06
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be