langbenige schone
  • lang·be·nig
  • Samenstellende afleiding van lang en been met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen langbenig langbeniger langbenigst
verbogen langbenige langbenigere langbenigste
partitief langbenigs langbenigers -

langbenig [1]

  1. een of meer lange benen hebbend
    • Hoeveel danseressen aan de show meedoen, valt nauwelijks bij te houden. Typerend standje: Beyoncé vooraan op het podium, met achter zich in driehoeksvorm een heel leger van even langbenige schoonheden. [2] 
    • Anders dan bij Clinton zijn hier geen pottenkijkers toegelaten. ‘U bent pers, en u komt uit Europa? Neen, dan komt u hier zeker niet binnen’, zegt een langbenige geblondeerde campagnedame. ‘Sorry, ik geef u geen hand. Ik heb net mijn handen gewassen en we serveren zo meteen sandwiches.’ [3] 
    • De ontbloting van het lichaam biedt een mooie kans tot het bestuderen van de verandering in vorm. Wie de strandfoto’s van de vorige eeuw vergelijkt met die van nu valt op dat het vrouwelijke ideaal evolueert naar langbenig, superslank, licht gespierd met grote borsten en een gemarkeerde taille met een kleine heupomvang. [4] 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]