landa

  1. genitief onbepaald mannelijk enkelvoud van landi

landa

  1. datief onbepaald mannelijk enkelvoud van landi

landa

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van landi

landa

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van landi

landa

  1. accusatief onbepaald mannelijk meervoud van landi


  • lan·da
Naar frequentie 30177
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud landa
o enkelvoud landa
meervoud landa
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
landa

landa

  1. geland

landa

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lande

landa

  1. gebiedende wijs bedrijvende vorm van lande

landa

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van land


  • lan·da
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud landa
o enkelvoud landa
meervoud landa
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
landa

landa

  1. geland

landa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast lande, zie aldaar

landa

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van landa

landa

  1. gebiedende wijs bedrijvende vorm van landa

landa

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lande

landa

  1. gebiedende wijs bedrijvende vorm van lande

landa

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van land


  • Vergelijk met het Welsh llan ("parochie, dorp") en het Ierse lann ("vloer, omheind erf").

landa v

  1. braakland, ongebruikt terrein