• laat·bloei·er
enkelvoud meervoud
naamwoord laatbloeier laatbloeiers
verkleinwoord laatbloeiertje laatbloeiertjes

de laatbloeierm

  1. (figuurlijk) iets of iemand die pas na geruime tijd zijn kwaliteiten laat zien
    • Hoewel hij op school zeker geen heel erg goede leerling was heeft hij als laatbloeier, tot ieders verrassing, toch de Nobelprijs gewonnen. 
    • Je zou Marianne Maandonks een laatbloeier kunnen noemen. De Eindhovense Maandonks 90, traint drie of vier keer per week en rijgt de titels (medailles bewaart ze in een schoenendoos) en de records aaneen: 2,37 minuut op de 100 meter vrije slag bijvoorbeeld – dat doet geen generatiegenoot haar na. [1] 
  2. een plant waarvan de bloemen pas laat in het seizoen bloeien
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. NRC Arjen Fortuin 20 januari 2017
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be