kukkelen
- kuk·ke·len
- frequentatief gevormd uit kukken met het achtervoegsel -el of afgeleid van kukkel met de uitgang -en dat de infinitief van werkwoorden vormt[1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kukkelen |
kukkelde |
gekukkeld |
zwak -d | volledig |
kukkelen
- (spreektaal) knuffelen, zoenen
- Even kukkelen?
- Het woord 'kukkelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.