kuk
- kuk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kuk | kukken |
verkleinwoord | kukje | kukjes |
de kuk m
vervoeging van |
---|
kukken |
kuk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kukken
- Ik kuk.
- gebiedende wijs van kukken
- Kuk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kukken
- Kuk je?
- Het woord 'kuk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- kuk
kuk