kuif
- kuif
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kuif | kuiven |
verkleinwoord | kuifje | kuifjes |
- (anatomie) opstaande haarlok op het hoofd
- Zijn haar was naar voren in een kuif gekamd.
- (anatomie) hoofdhaar
- (dierkunde) opstaand verenkleed op de kop van een vogel
[1]
- In zijn kuif gepikt zijn
Beledigd zijn over iets
1. opstaande haarlok op het hoofd
3. opstaand verenkleed op de kop van een vogel
vervoeging van |
---|
kuiven |
kuif
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuiven
- Ik kuif.
- gebiedende wijs van kuiven
- Kuif!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuiven
- Kuif je?
- Het woord kuif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kuif" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kuif" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kuif op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be