krokodillen
- Geluid: krokodillen (hulp, bestand)
- (IPA in voorbereiding)
- kro·ko·dil·len
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krokodillen | |
verkleinwoord |
de krokodillen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord krokodil
- ▸ Dus nu zou het zwemmen worden, daar liep het altijd op uit. Eerst zou Tarzan een beetje aan lianen slingeren tot hij bij een rivier of meer kwam, waar hij in dook en wegzwom van de krokodillen alsof het een makkie was.[1]
- meervoudsvorm als officiële benaming (reptielen) een geslacht Crocodylus van krokodilachtigen (Crocodilia ) uit de familie echte krokodillen (Crocodylidae )
- [2] echte krokodillen, krokodilachtigen, diapsiden, reptielen, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
- [2] Australische krokodil, bultkrokodil, Filipijnse krokodil, moeraskrokodil, Nieuw-Guinese krokodil, nijlkrokodil, orinocokrokodil, ruitkrokodil, Siamese krokodil, spitssnuitkrokodil, zeekrokodil
- Chinese krokodilstaarthagedis, Nieuw-Zeelandse krokodilvissen
- krokodilachtig, krokodilhaai, krokodilhagedis, krokodilijsvissen, krokodilsalamander, krokodilsalamanders, krokodilstaarthagedis, krokodilwachter, krokodillenbek, krokodillenei, krokodillenhuid, krokodillenjacht, krokodillenjas, krokodillenklem, krokodillenleder, krokodillenleer, krokodillentand, krokodillentraan, krokodillentranen, krokodillenvel, ruwe krokodilsalamander
- Het woord krokodillen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- kro·ko·dil·len
krokodillen, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van krokodille
- kro·ko·dil·len
Naar frequentie | 11763 |
---|
krokodillen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van krokodille
- kro·ko·dil·len
krokodillen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van krokodille