krokodil
- kro·ko·dil
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘krokodilachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1521 [1]
- Via het Latijnse crocodīlus ontleend aan het Oudgriekse κροκόδειλος (krokódeilos; "hagedis, krokodil"), oorspronkelijk gespeld als κροκόδιλος (in de Koinè werd een ει meestal als ι uitgesproken). Als verklaring hiervoor wordt vaak een samenstelling van κρόκη (krókē; "draad") en δρῖλος (drîlos; "worm") aangehaald, al is dit niet zeker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krokodil | krokodillen |
verkleinwoord | krokodilletje | krokodilletjes |
- (reptielen) een groot, in het water levend reptiel dat behoort tot de familie der Crocodylidae
- De kaken van een krokodil zijn zeer krachtig.
- (farmacologie) zelfgemaakte ongezuiverde desomorfine
1. een groot, in het water levend reptiel dat behoort tot de familie der Crocodylidae
- Het woord krokodil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krokodil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "krokodil" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Naar een filmpje uit 2004 van de Nederlandse verzekeringsmaatschappij OHRA
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- kro·ko·dil