Nederlands

 
1. Een kreupelbos in Sint-Martens-Latem   op een schilderij van A. Van den Abeele   uit 1898.
Uitspraak
Woordafbreking
  • kreu·pel·bos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kreupelbos kreupelbossen
verkleinwoord kreupelbosje kreupelbosjes

Zelfstandig naamwoord

het kreupelboso

  1. houtige, niet zo hoge begroeiing met kromme, verstrengelde stammen en takken
     In Vessem is een munitieopslag met de grond gelijk gemaakt en ‘teruggegeven aan de natuur’. Het is nu een kreupelbos. Wel is er, voor wie goed zoekt, nog een overwoekerde bunker te vinden.[2]
     Andrew Cozens weet precies waar de dassenburchten zitten. Hij wijst naar een kreupelbosje aan de rand van zijn erf: „Daar zitten ze.”[3]
     De Kaap is in dit gedicht een heerlijk oord dankzij de kolonisten. Zij brachten orde, waar de oorspronkelijke bewoners slechts wanorde lieten bestaan en de natuur "onwandelbaar" was en vol van "onnutte kreupelbossen".[4]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Thomas Rueb
    “Wat heeft Nederland (nu nog) te verbergen op Google Maps?” (3 juni 2014) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Titia Ketelaar
    “Das houdt Engeland in de wurggreep” (2 november 2012) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Roelof van Gelder
    “Het land van de onnutte kreupelbossen” (27 september 1996) op nrc.nl